Ook voorstellingsvermogen aangetast bij amnesiepatient
Amnesiepatienten hebben niet alleen moeite met het herinneren van gebeurtenissen, maar kunnen zich ook nauwelijks inleven in denkbeeldige situaties, ontdekten Britse neurologen.
Stel je voor: je bent op een wit zandstrand aan een prachtige tropische baai. De meeste mensen zullen niet zo’n moeite hebben hun fantasie te gebruiken. Door de associaties die je zelf oproept, beland je al snel in een houten strandstoel onder een parasol. Je weet wel, zo eentje met zo’n doek met verticale blauwwitte strepen. Cocktail in de ene hand, boek in de andere, geliefde ernaast. Smeltende bounty’s en plakkerige ananas. De branding ruist, een zacht briesje strijkt langs je wang.
Mensen die aan geheugenverlies of amnesie lijden, hebben erg veel moeite met het maken van een dergelijke voorstelling. Aan het inbeelden van een hypothetische situatie ligt net zo’n hersenproces ten grondslag als aan het ophalen van herinneringen, ontdekten vier Engelse neurologen. Eleanor Maguire en haar collega’s rapporteren daarover in Proceedings of the National Academy of Sciences. Omdat een beschadigde hippocampus geheugenverlies veroorzaakt, vroegen de vier zich af of mensen met hippocampusschade ook beperkt zijn in hun voorstellingsvermogen. Ze waren benieuwd of deze patiënten in staat waren een hypothetisch scenario voor het geestesoog te halen.
Aan vijf patiënten met amnesie werd gevraagd of ze zich een aantal situaties wilden inbeelden. Ook tien gezonde controlepersonen deden mee aan deze test. De onderzoekers wezen de deelnemers er nadrukkelijk op dat ze nieuwe voorstellingen moesten maken en zich niet moesten laten leiden door al eerder opgedane ervaringen. Met korte mondelinge aanwijzingen werden tien verschillende situaties opgeroepen. Deels algemene en ook een paar persoonlijke.
De verbeelding van de proefpersonen werd naar het strand, een museum, een café, de markt, het bos, de haven en een kasteel gestuurd. Ook werd ze gevraagd zich een beeld te vormen van te verwachten situaties in de toekomst. Een afspraak met een goede vriend, hun plannen met kerst en een uitje voor het komende weekeinde.
Patiënt nummer drie stelt zich dit voor op het tropische strand: “Ik zie de lucht. Ik hoor het geluid van meeuwen en de zee. Uh, ik voel zandkorrels tussen mijn vingers, een schip blaast zijn hoorn. Nou dat is het wel.” Interviewer: “Zie je het ook echt in je verbeelding?” Patiënt: “Nee, ik zie alleen blauw.” Interviewer: “Als je om je heen kijkt, wat zie je dan? Patiënt: “Echt, ik zie alleen blauw, misschien wat wit van het zand. De rest hoor ik vooral.” Interviewer: Zie je niets anders? Patiënt: “Nee, het lijkt alsof ik zweef.”
Een controlepersoon, vergelijkbaar in IQ en leeftijd met de patiënt van bovenstaande conversatie vertelde het volgende (fragment): “Het is verschrikkelijk heet en de zon brandt. Het zand aan mijn voeten gloeit ondraaglijk. De zee heeft een schitterend blauwe kleur. Achter me staat een staat een rij palmen. Ik hoor de bladeren ritselen. Aan mijn linkerkant buigt het strand met een punt in zee. Daar zijn een paar houten huisjes en er is een klein barretje. Als je de andere kant op kijkt zie je bruine rotsen. Ik ben alleen. Op zee is een oude vissersboot. Die is van hout en kraakt. Hij puft aan me voorbij met z’n kleine motor. Er staat een man voorop. Ik zwaai naar hem en hij zwaait terug.”
De aldus opgeroepen visioenen werden door de onderzoekers beoordeeld op ruimtelijkheid (“links van mij staat…”), gedetailleerdheid (“ik zie een zwerm vogels”), zintuiglijke waarnemingen (“de ruimte is rokerig”) en of er gedachten, emoties of actie werden meegemaakt (“het lijkt alsof hij erge haast heeft”). In alle categorieën produceerden de amnesiepatiënten minder details dan de controlegroep. Ze waren wel in staat tot het oproepen van losse, fragmentarische beelden, maar samenhang ontbrak. Controlepersonen zonder hersenbeschadiging bleken daarentegen wel in staat heel gedetailleerde voorstellingen te maken.
Het groepje patiënten was maar klein. En een van de patiënten met geheugenverlies was prima in staat te visualiseren. Bij die persoon werd een hersenscan gemaakt en geconcludeerd dat er waarschijnlijk nog genoeg weefsel in de hippocampus aanwezig was om de taak mee uit te voeren. Maar ook als zijn prestaties werden meegenomen in de cijfers bleef het verschil tussen de twee groepen evident.
Wat dachten de geheugenbeschadigden zelf eigenlijk van hun fantasieën? De onderzoekers legden hen vragenlijsten voor waarin ze aan konden geven hoe ze het verbeelden hadden ervaren. Uit hun antwoorden bleek dat deze mensen, doordat ze geen ruimtelijke samenhang zagen, moeite hadden met het voorstellen van dergelijke situaties. Ook voor hen was het resultaat fragmentarisch.
Van de hippocampus is bekend dat die een belangrijke rol speelt in het aanleggen van nieuwe herinneringen. Dit hersendeel wijst de weg naar associaties in het brein en zet de nieuwe herinnering in een logisch verband. De onderzoekers denken dat hetzelfde proces plaatsvindt bij het inbeelden van een toekomstige of denkbeeldige situatie. Voor de hippocampus is een spilfunctie weggelegd bij het geven van context aan een ervaring. Of deze ervaringen nu al zijn opgeslagen of ter plekke worden gecreëerd, maakt blijkbaar weinig verschil.
Demis Hassabis, Dharshan Kumaran, Seralynne D. Vann en Eleanor A. Maguire: ‘Patients with hippocampal amnesia can not imagine new experiences,’ PNAS early edition, 15 januari 2007.
Geschreven voor VPRO’s Noorderlicht.
Geef een reactie