“Zo nu en dan een koolmeesje tussen de kipfilets niet zo erg”

In de hermetisch gesloten toren van Naturalis aan de Darwinweg liggen meer dan tien miljoen objecten opgeslagen waarvan acht en een half miljoen dieren. Deze enorme collectie is tot stand gekomen door tweehonderd jaar lang intensief verzamelen. Het museum breidt haar collectie steeds verder uit. Nederlanders die een dood dier vinden dat in gave staat is kunnen dit afleveren voor de wetenschappelijke collectie. Musjes, egels en koekoeken, ze worden allemaal bekeken of en hoe ze in de collectie kunnen worden opgenomen. Hein van Grouw werkt als preparateur en beheert de afdeling vogels. Hij geeft het Leids Nieuwsblad een kijkje bij de snijtafel.

In de droogkast ligt een rijtje vogels. Twee alken, een koekoek en een pestvogel liggen op hun ruggetje, met de pootjes gestrekt, gevuld met kapok. ‘Balgen’ heten de huidjes die op deze manier geconserveerd zijn. Ze zijn door de vogelafdeling geprepareerd om opgenomen te worden in de collectie. Hein van Grouw weet alles van vogels. En vertelt er graag over: “Alles wat vliegt wordt ons aangeboden. Niet alleen zeldzame, maar ook juist doorsnee dieren zijn meer dan welkom! Ook merels, op dit moment de meest voorkomende vogel van Nederland. Voor de collectie zien we ze graag.”

Naturalis streeft ernaar de collectie jaarlijks met een paar exemplaren van iedere soort aan te vullen. Met een overzicht van de vogels over een periode van tweehonderd jaar doet Naturalis wetenschappelijk onderzoek. Van Grouw geeft een voorbeeld: “Onze vogelcollectie bestaat uit balgen en eieren. Roofvogels deden het in de zestiger jaren heel erg slecht. Als gevolg van vergiftiging door landbouwgif DDT, dit was bekend. Maar op welke manier dit gif werkte werd pas duidelijk na onderzoek. Zo bleek dat de DDT niet rechtstreeks de vogels vergiftigde maar indirect zorgde voor mankementen aan het ei. DDT zorgde voor te dunne schalen. De eieren beschadigden snel, gingen kapot onder het gewicht bij het broeden. Dit effect konden we opmaken uit de vergelijking van eieren over een hele lange periode.”

Met een lift gaan we naar het gedeelte van de toren waar de vogels bewaard worden. Een typisch geurtje dringt zich aan ons op. “Dat is kamfer, naftaline, de werkzame stof in mottenballen,” verduidelijkt Van Grouw, “dat werd vroeger in de conservering in grote hoeveelheden gebruikt. Die geur is zo sterk dat het nog steeds in de hele toren hangt. We zijn als de dood voor motten en andere beestjes die de collectie kunnen opeten. Tegenwoordig gebruiken we contactgif. Het zit op drempels van ruimtes en randen van lades. Ongedierte gaat dood als ze hiermee contact komen. Voor mensen is dit ongevaarlijk.”

In de vogelmagazijnen staan opgezette vogels op brede stellingplanken. In grote ladenkasten liggen de balgen, gesorteerd op soort en jaartal. Van Grouw trekt een van de lades open. Een paar rijen met gelabelde ringmusjes liggen met de pootjes gestrekt in slagorde in de la. “Aan deze balgen kun je alles meten wat je er wetenschappelijk aan zou willen. Mijn speciale belangstelling gaat uit naar kleurmutanten. Dat zijn spontane erfelijke kleurafwijkingen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een albino. In de natuur kan dit effect spontaan voorkomen.” Bij de eksters staat een bijna wit exemplaar met een paar donkergrijze vlekken. Ook tussen de kraaien valt één exemplaar wel erg op. Een effen grijze kraai kijkt tussen zijn gitzwarte soortgenoten vanaf dezelfde plank de eeuwigheid in. Van Grouw wijst nog een kleurmutant aan: “Deze bonte raaf leefde op de Faeröer eilanden, daar kwam deze kleurvariant vaker voor. Op deze eilanden is deze vogel niet meer te vinden. Omdat deze vogels zo bijzonder waren werden ze vroeger zo vaak bejaagd dat deze mutant daar niet meer voorkomt.”

Naturalis heeft twee sectoren. Aan de ene kant de collectie en het wetenschappelijke onderzoek. Aan de andere kant de educatie, de publiekspresentaties en de projecten. Van Grouw: “Bij de start was Naturalis in zijn tentoonstellingsopzet echt vernieuwend, helemaal vergeleken bij de traditionele natuurhistorische instituten in het buitenland. Daar zijn ze vaak gevestigd in oude, monumentale gebouwen. Je ziet er veel vitrines met diorama’s: opstellingen waarin de opgezette dieren in een nagebootste natuurlijke omgeving worden getoond. Dat doen we hier niet. Bij de vlindertentoonstelling hebben we onze vlinders laten zien zoals ze in het magazijn zijn opgeslagen. Daar kregen we erg enthousiaste reacties op.”

Naturalis startte een proefproject getiteld ‘Expert in de klas’. Een klas kan middels internet live contact hebben met een medewerker van Naturalis. Op zijn werkplek liet Van Grouw zien hoe het villen en prepareren van een alk (een zeevogel) gaat. “Ik vertel wat ik doe en leerlingen kunnen erop reageren. Zo kunnen we laten zien waar we mee bezig zijn en hoe we dat doen. In het echt kunnen we achter de schermen geen groepen van dertig leerlingen ontvangen. De tentoonstellingen en de educatieve projecten zijn ook een manier om te rechtvaardigen wat we doen. Zo zien mensen wat er belangrijk aan is.” Het villen van een vogel is niet zo heel moeilijk: “Je pelt het velletje eraf. Wat je er uit haalt lijkt een beetje op de diepvrieskip die je in de supermarkt haalt. De huid wordt in een sopje gewassen en daarna gecentrifugeerd. Daarna wordt het huidje gevuld met natuurlijk materiaal en dichtgenaaid.”

De interesse om dieren op te zetten was al vroeg aanwezig bij Van Grouw. “Op m’n twaalfde wilde ik graag een vogel opzetten. Mijn opa gaf me toen een spreeuw die zich tegen het woonkamerraam te pletter had gevlogen. Met een aardappelmesje heb ik toen die spreeuw gevild. Mijn oma stelde voor om met oude panty’s het beest op te stoppen. Mijn ouders hebben me nooit tegengehouden om het te doen. Op een gegeven moment werd er een aparte vriezer voor mijn hobby aangeschaft. Zo nu en dan een koolmeesje tussen de kipfilets vonden ze niet zo erg maar later werd het minder grappig.”

Geplaatst in het Leids Nieuwsblad op 12 augustus 2005

Related Images: